Hij werd geboren in Leiden, omdat Rotterdam nog geen academisch ziekenhuis had, maar hij groeide op in Rotterdam aan de Haspelstraat nummer 8, in een gezin met totaal zeven kinderen.
Op 31 maart 1943 viel er een bom, schuin tegenover hun huis in de Snoekstraat. Het luchtalarm heeft hij niet gehoord. ,,Wij hebben alleen de bom horen vallen.’’ Hij was alleen thuis met zijn broertje en moeder en herinnert zich nog een hoge fluittoon, een plof en het schudden van het huis. ,,Er was een enorme paniek in huis en ik ben dus naar de voorkamer gelopen, keek naar buiten en zag dat het allemaal in elkaar lag.’’ Toen de brand kwam, zijn veel mensen, onder wie zijn broers, naar de kruidenierszaak gegaan, die op de kop van de straat lag. Daar ontstond ook brand. ,,De mensen hebben daar alles meegenomen. Wij hadden opeens een heleboel jam.’’
Zijn vader werkte bij meubelfabrikant De Nijs, in de Blokmakersstraat. ,,Tijdens het bombardement is hij in een portiek gaan staan en heeft zo’n enorme klap gehad van de bommen die vielen, dat hij met zijn kaak tegen de muur knalde.’’
Door de chaos wist Bens moeder niet meteen of haar man nog in leven was. De oudste broer van Ben ging daarop alle ziekenhuizen af en heeft hem uiteindelijk gevonden in het Havenziekenhuis. ,,Hij herkende hem aan zijn schoenen en overall, zijn gezicht zat helemaal in het verband.’’
Hun woning in de Haspelstraat heeft het bombardement doorstaan, diezelfde nacht sliepen ze weer thuis. Na de oorlog overleed zijn moeder en kreeg hij het moeilijk thuis. Ben is daarop een tijd ondergebracht bij pleegouders in Doetinchem, waar hij uiteindelijk verkering kreeg. Met zijn vrouw keerde hij terug naar Rotterdam, naar het Bospolderplein, waar ze in de kost hebben gezeten. Hij bleef lang in Rotterdam-West wonen. Ben heeft als lid van de bewonersorganisatie ook meegedacht over het monument dat er moest komen, vijftig jaar na dato. ,,We hebben van drie kunstenaars presentaties gehad. Een van hen zei: enerzijds is het een bombardement van getallen, anderzijds is het een speelplaats voor kinderen, want we mogen er niets aan doen, we mogen het niet verven. De kinderen moeten het poetsen. Die moeten klimmen, glijden. Nou, dat is erg gelukt.’’ Ben en zijn vrouw hebben drie kinderen gekregen. Inmiddels zijn er zeven kleinkinderen en zes achterkleinkinderen en woont hij in Hoogvliet, aan de Maas.
"Er was een enorme paniek in huis en ik ben dus naar de voorkamer gelopen, keek naar buiten en zag dat het allemaal in elkaar lag."
Ben Oskam (Leiden, 1936)
Dit verhaal is onderdeel van luistervoorstelling: Het Vergeten Bombardement van 1943.
En onderdeel van de collectie: Het Vergeten Bombardement van 1943.
En onderdeel van de collectie: Het Vergeten Bombardement van 1943.
Deel dit verhaal
Credits
Techniek/editing: Laura Schalkwijk
Interviewer: Linda Malherbe
Muziek: Marlies du Mosch
Ondersteund door: Joop Reijngoud, Peter Klijsen
Techniek/editing: Laura Schalkwijk
Interviewer: Linda Malherbe
Muziek: Marlies du Mosch
Ondersteund door: Joop Reijngoud, Peter Klijsen
Meer vertellers uit deze luistervoorstelling
"Je hoorde die bommen overgaan. Maar in principe wij stonden zo bij elkaar en als je nou zegt, ben je echt bang geweest? Zeg ik nee. Klinkt heel gek.."
"Een Duitser zei nog: gaan jullie maar in het midden lopen, want dadelijk vallen de muren om en dan leef je niet meer."
"Mijn moeder pakte ons op een gegeven ogenblik vast en hield ons stijf tegen zich aan. Oren dicht. Zodra het was afgelopen, was het stil. Alleen maar dood- en doodstil."
"Mijn vader was uit zijn werk gaan zoeken. Die kwam bij de Schiedamseweg aan, zag dat gat en dacht dat we allemaal dood waren."
"Die renden allemaal op de glasscherven, zo’n snerpend, naargeestig geluid, iets wat ik bij wijze van spreken nog kan horen."
"M'n broertje was weggekropen. Die was op het toilet gegaan en zat onder het bloed. Mijn oudste zus riep: ‘Moeder, we gaan eraan."
"Zo om een uur of vijf, half zes, werd op het Marconiplein voor de mensen, die allemaal dakloos waren natuurlijk, brood uitgedeeld en makrelen en dat hebben we ’s avonds gegeten."
"Dus ik doe de buitendeur open en ik zie vanaf de Marconipleinkant een enorme stofwolk aankomen. In die stofwolk liepen allemaal mensen."
"De ene steen na de ander werd weggehaald, totdat ze een stukje ceintuur vonden van haar jas. Ze is gevonden."
"We konden nog ontkomen, al kon mijn moeder niks meer meenemen. Ze zei: gelukkig heb ik mijn jongens nog."