Hij is geboren in Crooswijk, aan de Paradijslaan, maar verhuisde als zesjarige met zijn ouders naar Spangen. Ze kwamen eerst terecht aan de Mathenesserdijk, daarna aan de Van Lennepstraat en uiteindelijk op de Mathenesserweg 52B – het deel tussen de Taanderstraat en de Zoutziedersstraat. Zijn moeder heeft de mulo gedaan –‘heel bijzonder voor die tijd’ – en werkte vroeger als secretaresse voor Swan Vulpenfabrieken. Zijn vader werkte als administratief medewerker bij de Van Nelle Fabriek. ,,Die heeft daar heel zijn leven gewerkt. Eerst op de Schiedamsedijk. Later verhuisde de fabriek naar de Spaanse Polder.’’
Via de radio hoorden ze in 1940 dat de oorlog was uitgebroken. Op 14 mei zag hij de stad branden. ,,Maar ik had geen idee natuurlijk als jongen, wat er nou eigenlijk gebeurde. Tot ’s nachts. Toen werd er gebeld, dat weet ik nog, toen hoorde ik een hoop gehuil.’’ Zijn grootmoeder en twee ooms woonden in het centrum en waren alles kwijtgeraakt. Tijdens de oorlog bleef Cees naar school gaan. De eerste jaren klonk regelmatig het luchtalarm. ,,De Engelsen hadden de gewoonte om ’s nachts te bombarderen, de Amerikanen later overdag.’’ Meestal ging het gezin beneden zitten, bij elkaar, aangekleed en klaar om eventueel weg te gaan. Ze hadden aangeleerd om voor het slapen de kleren over een stoel te hangen, zodat ze zich snel konden aankleden. Er stond ook altijd een koffertje klaar met de noodzakelijke spullen. 31 maart 1943 begon als een normale dag. Zijn vader was aan het werk. Zijn broer was naar een vriend gegaan, in het noorden van Rotterdam. Een tante die bij hen inwoonde, was bij een vriendin aan de Bergweg. ,,Dus ik was alleen met mijn moeder thuis.’’ Hij weet nog goed dat hij de bommen hoorde vallen. Direct daarna ging hij kijken wat er aan de hand was. ,,Dus ik doe de buitendeur open en ik zie vanaf de Marconipleinkant een enorme stofwolk aankomen. In die stofwolk liepen allemaal mensen.’’
Hij zag chaos, puinhopen, een vrouw met een kindje in haar arm die de trap niet meer af durfde. ,,Ik ben naar boven gegaan en heb die mensen meegenomen naar beneden. Het huis was helemaal weggeblazen daarbinnen.’’ Hij bracht de vrouw en het kindje bij zijn moeder en ging weer terug om te kijken of hij verder kon helpen. Cees hielp meubels naar buiten sjouwen, mensen verbinden. De volgende dag zag hij mensen nog graven naar spullen. ,,Vrij snel moet ik zeggen, was er hulp van Duitse zijde. Militairen zijn toen ook met brandweerspullen gekomen.’’
Een jongen van school keerde niet meer terug. Tijdens de razzia van november 1944 moest Cees zich ook melden. Hij kwam terecht in Oberhausen, waar hij een trein met Nederlanders tegenkwam. Die trokken hem in het locomotief en zo kwam hij weer terug naar Nederland waar hij in Heerenveen werd opgevangen. Na de bevrijding keerde Cees weer terug naar Rotterdam, waar hij in militaire dienst ging. In die hoedanigheid is hij nog in Indonesië geweest. Hij trouwde, ging werken bij reder Van Nievelt en Goudriaan. Cees kreeg twee kinderen en heeft inmiddels vier kleinkinderen en een achterkleinkind.

"Dus ik doe de buitendeur open en ik zie vanaf de Marconipleinkant een enorme stofwolk aankomen. In die stofwolk liepen allemaal mensen."
Cees Groenenboom (Rotterdam, 1926)
Dit verhaal is onderdeel van luistervoorstelling: Het Vergeten Bombardement van 1943.
En onderdeel van de collectie: Het Vergeten Bombardement van 1943.
En onderdeel van de collectie: Het Vergeten Bombardement van 1943.
Deel dit verhaal
Credits
Techniek/editing: Laura Schalkwijk
Interviewer: Linda Malherbe
Muziek: Marlies du Mosch
Ondersteund door: Joop Reijngoud, Peter Klijsen
Techniek/editing: Laura Schalkwijk
Interviewer: Linda Malherbe
Muziek: Marlies du Mosch
Ondersteund door: Joop Reijngoud, Peter Klijsen
Meer vertellers uit deze luistervoorstelling

"Je hoorde die bommen overgaan. Maar in principe wij stonden zo bij elkaar en als je nou zegt, ben je echt bang geweest? Zeg ik nee. Klinkt heel gek.."

"Een Duitser zei nog: gaan jullie maar in het midden lopen, want dadelijk vallen de muren om en dan leef je niet meer."

"Mijn moeder pakte ons op een gegeven ogenblik vast en hield ons stijf tegen zich aan. Oren dicht. Zodra het was afgelopen, was het stil. Alleen maar dood- en doodstil."

"Er was een enorme paniek in huis en ik ben dus naar de voorkamer gelopen, keek naar buiten en zag dat het allemaal in elkaar lag."

"Mijn vader was uit zijn werk gaan zoeken. Die kwam bij de Schiedamseweg aan, zag dat gat en dacht dat we allemaal dood waren."

"Die renden allemaal op de glasscherven, zo’n snerpend, naargeestig geluid, iets wat ik bij wijze van spreken nog kan horen."

"M'n broertje was weggekropen. Die was op het toilet gegaan en zat onder het bloed. Mijn oudste zus riep: ‘Moeder, we gaan eraan."

"Zo om een uur of vijf, half zes, werd op het Marconiplein voor de mensen, die allemaal dakloos waren natuurlijk, brood uitgedeeld en makrelen en dat hebben we ’s avonds gegeten."

"De ene steen na de ander werd weggehaald, totdat ze een stukje ceintuur vonden van haar jas. Ze is gevonden."

"We konden nog ontkomen, al kon mijn moeder niks meer meenemen. Ze zei: gelukkig heb ik mijn jongens nog."