Haar moeder Dora – Theodora Koritelu – was nog geen twee jaar toen ze in 1951 naar Nederland kwam. Ze groeide op in het Capelse kamp IJsseloord. Daar kreeg ze, zestien lentes jong, haar eerste kind: Danny’s zus. Haar vader was een stout kind en moest naar een internaat in Utrecht. ,,Mijn moeder moest het zelf doen. Ze is een hele sterke vrouw.’’ Met hulp van Danny’s opa en oma kon haar moeder ook haar school afmaken. Later keerde haar vader terug en werd ook haar broer geboren in het woonoord.In de jaren zeventig werd het leven stabieler toen ze naar de Molukse wijk in Capelle aan den IJssel verhuisden. Daar werd Danny geboren en uiteindelijk ook haar zusje. Thuis was het altijd een zoete inval; er woonden veel familieleden in de wijk. Danny’s moeder Dora had ook een eigen bedrijf, ze maakte kinderkleding. Haar kinderen leerde ze zelfstandig te zijn en hun onafhankelijkheid te bewaren. ,,Ze was ook super trots op waar ze vandaan kwam.’’ Haar moeders roots liggen op de Molukken, op het eiland Tanimbar, in het dorp Watidal, dichtbij Australië. Danny heeft nog een sjaal – kain tenun – van haar moeders dorp, dat bekend staat om de weefcultuur. Danny zou eigenlijk ook naar het eiland gaan, maar op de dag van vertrek overleed haar moeder plotseling, 47 jaar oud pas. Danny’s oma had vier kinderen toen de eerste boten met KNIL-militairen naar Nederland vertrokken. Niet alle kinderen konden mee, dus heeft ze haar twee oudste dochters moeten achterlaten. Ze dacht: we komen over een paar maanden weer terug, maar dat duurde en duurde. Dat is het verdriet wat mijn oma bij zich droeg.’’ Danny zelf is altijd managementassistent geweest en werkt nu op de administratie in het voortgezet onderwijs. Ze woont nog steeds in Capelle aan den IJssel, met haar zoon.
“Dat is iets wat mijn moeder heeft meegegeven: wéét waardoor we hier zijn terechtgekomen en vertel alsjeblieft hoeveel verdriet je oma en alle andere vrouwen en mannen hebben gehad om hun dierbaren achter te laten. Dat mag niet vergeten worden, daardoor zijn we wel sterker geworden.’’
Danny Kolanus (Capelle aan den IJssel, 1977)
Dit verhaal is onderdeel van luistervoorstelling: Mahina, ode aan de Molukse vrouw.
En onderdeel van de collectie: Molukse migratieverhalen.
En onderdeel van de collectie: Molukse migratieverhalen.
Deel dit verhaal
Credits
Techniek/editing: Laura Schalkwijk
Interviewer: Laura Schalkwijk
Muziek: Marlies du Mosch
Ondersteund door: Joop Reijngoud, Linda Malherbe
Techniek/editing: Laura Schalkwijk
Interviewer: Laura Schalkwijk
Muziek: Marlies du Mosch
Ondersteund door: Joop Reijngoud, Linda Malherbe
Meer vertellers uit deze luistervoorstelling
"Ineens zag ik de kust met wuivende palmbomen dat me op de een of andere manier aan mijn grootouders deed denken. En het was net alsof er een speer door mijn hart ging."
"Ze had alles over voor ons, ze had drie banen alleen om te zorgen dat wij konden eten of naar school konden. Ik had later pas door hoeveel en wat mijn moeder allemaal voor ons heeft gedaan."
"Mijn moeder heeft me nooit meegegeven verdrietig te blijven, niet terug te blikken maar vooruit te kijken. Ze zei: wees trots op waar je vandaan komt, je bent en blijft een Molukse en laat zien dat die Molukkers wat kunnen, beteken wat voor je volk."
"Voor mij is deze kebaja heel belangrijk, omdat het iets tastbaars is, wat nog van mijn moeder is geweest en wat ze heeft gedragen."
"Al heb je maar één druppel Ambonees bloed, je bent gewoon familie, ze sluiten je meteen in de armen, je hoeft verder niets te zeggen. Daar raakte ik echt diep ontroerd door."
"Ik vind zelf dat onze Nederlandse moeders ook tot de eerste generatie Molukkers behoren. Wat al die vrouwen hebben moeten offeren. Ze hebben hun nationaliteit opgegeven. Sommigen hebben zich verdiept in de taal, in het koken."
"We hadden wel Molukse buren. In elk straat woonden steeds twee Molukse gezinnen naast elkaar. Dat vond ik heel fijn op zo op te groeien, met wel het gevoel van de Molukse gemeenschap."