Twee dagen heeft hij onder het puin gelegen, nadat zijn wijk en straat in 1943 gebombardeerd werden. Flip groeide op in de Stuurmanstraat. Zijn vader was magazijnmeester bij bakker Van der Meer & Schoep in de Jacob Catsstraat. Zijn moeder, Pieternella Scholten, zorgde voor de kinderen. Naast Flip was er nog een oudere zus Clara, zijn jongere broertje Johannes en zijn jongste zusje Pieternella. ,,Mijn moeder was streng en schoon. Te schoon.’’ Als jongetje haalde hij wel kattenkwaad uit in de omgeving, ging hij met vriendjes naar de haven of – tijdens warme dagen – zwemmen in de Koushaven. Van zijn moeder moest hij altijd op de klok kijken van het Bospolderplein. Zodra die half zeven sloeg, moest Flip naar huis, om te eten. Het zijn spaarzame herinneringen aan de tijd voor 31 maart 1943. ,,Van de dagen voor het bombardement weet ik weinig. Dat heb ik allemaal weggestopt.’’ Die 31ste zou een zwarte dag worden voor de familie Scholten. Zoals altijd was zijn vader aan het werk. Flip zelf was die ochtend met zijn moeder bij de dokter geweest, dokter Vader, de praktijk aan de Schiedamseweg waar een paar uur later niets meer van over zou zijn. ,,Ik had iets, ik weet niet meer wat.’’ Daarna gingen ze op bezoek bij tante Cor in de Taandersstraat. ,,Mijn moeder zei: ‘D’r is iets aan de hand, ik ga naar huis’. Tweeënhalf uur later was het gebeurd.’’ Toen het luchtalarm afging, waren Flip, zijn moeder en de drie andere kinderen thuis. Tijdens het alarm stonden ze altijd op de overloop, samen met de buurvrouw en haar dochter. Van het bombardement zelf heeft hij nog herinneringen. ,,Dat was een hoop gegil, gekrijs. Daarna ben ik weggezakt.’’ Twee dagen later voelde Flip iemand aan zijn been trekken. ,,Toen schreeuwde ik. ‘We komen je helpen’, hoorde ik de man roepen .’’
Hij werd onder het puin vandaan gehaald en naar het Diakonessenziekenhuis gebracht. Een paar dagen later kon hij zijn naam zeggen. ,,Daarop wist de familie voor het eerst dat hij in leven was.’’
Zijn vader vertelde hem uiteindelijk dat zijn moeder, zusjes en broertje waren omgekomen. Alleen Flip en een bovenbuurman hebben het overleefd. De man die Flip heeft gevonden, kwam hem elke week in het ziekenhuis opzoeken. ,,Hij heeft nooit zijn naam durven zeggen. Ik geloof dat hij uit de buurt van de Pleinweg kwam. Ik heb daar naderhand dagen, weken lopen zoeken, maar ik heb hem nooit meer gevonden.’’ Zijn vader is uiteindelijk hertrouwd. Uit het tweede huwelijk kwam zijn halfbroer Dick, op wie Flips vrouw Lien dol was. Indirect heeft de gebeurtenis ook op zijn leven invloed gehad. ,,Zonder het Vergeten Bombardement zou mijn vader nooit zijn hertrouwd en zou ik nooit zijn geboren.’’ Hoewel Flip er nooit over sprak, heeft Dick zich uiteindelijk verdiept in het Vergeten Bombardement en er een boek over geschreven, een roman: Park 1943. Dat boek is in december 2017 verschenen.
"Dat was een hoop gegil, gekrijs. Daarna ben ik weggezakt."
Flip Scholten (Rotterdam, 1931)
Dit verhaal is onderdeel van luistervoorstelling: Het Vergeten Bombardement van 1943.
En onderdeel van de collectie: Het Vergeten Bombardement van 1943.
En onderdeel van de collectie: Het Vergeten Bombardement van 1943.
Deel dit verhaal
Credits
Techniek/editing: Laura Schalkwijk
Interviewer: Laura Schalkwijk
Muziek: Marlies du Mosch
Ondersteund door: Linda Malherbe
Techniek/editing: Laura Schalkwijk
Interviewer: Laura Schalkwijk
Muziek: Marlies du Mosch
Ondersteund door: Linda Malherbe
Meer vertellers uit deze luistervoorstelling
"Je hoorde die bommen overgaan. Maar in principe wij stonden zo bij elkaar en als je nou zegt, ben je echt bang geweest? Zeg ik nee. Klinkt heel gek.."
"Een Duitser zei nog: gaan jullie maar in het midden lopen, want dadelijk vallen de muren om en dan leef je niet meer."
"Mijn moeder pakte ons op een gegeven ogenblik vast en hield ons stijf tegen zich aan. Oren dicht. Zodra het was afgelopen, was het stil. Alleen maar dood- en doodstil."
"Er was een enorme paniek in huis en ik ben dus naar de voorkamer gelopen, keek naar buiten en zag dat het allemaal in elkaar lag."
"Mijn vader was uit zijn werk gaan zoeken. Die kwam bij de Schiedamseweg aan, zag dat gat en dacht dat we allemaal dood waren."
"Die renden allemaal op de glasscherven, zo’n snerpend, naargeestig geluid, iets wat ik bij wijze van spreken nog kan horen."
"M'n broertje was weggekropen. Die was op het toilet gegaan en zat onder het bloed. Mijn oudste zus riep: ‘Moeder, we gaan eraan."
"Zo om een uur of vijf, half zes, werd op het Marconiplein voor de mensen, die allemaal dakloos waren natuurlijk, brood uitgedeeld en makrelen en dat hebben we ’s avonds gegeten."
"Dus ik doe de buitendeur open en ik zie vanaf de Marconipleinkant een enorme stofwolk aankomen. In die stofwolk liepen allemaal mensen."
"De ene steen na de ander werd weggehaald, totdat ze een stukje ceintuur vonden van haar jas. Ze is gevonden."
"We konden nog ontkomen, al kon mijn moeder niks meer meenemen. Ze zei: gelukkig heb ik mijn jongens nog."