Een paar jaar geleden vond ze een oud familiealbum met foto’s van haar opa en oma van vaderskant. Jacqueline wist niet wat ze zag op een foto uit 1958: haar oma westers gekleed in een jurk. ,,Ik dacht: die vrouw ken ik niet, die had een hele andere uitstraling. Het was net een Hollywoodfoto, ze waren zo mooi gekleed.’’ Zelf kende ze haar oma als een oude dame, altijd gekleed in sarong en kebaja. ,,Ik begreep dat ze dat later is gaan dragen, omdat ze heimwee kreeg.’’ Haar ouders kwamen beide als peuter aan in 1951 in Rotterdam. Zelf werd ze geboren als Jacqueline Bakarbessy in het Molukse kamp IJsseloord en groeide op in de Molukse wijk waar ze tot haar dertigste woonde. De wortels van haar moederskant liggen in Tiouw, op het eiland Saparua. Jacqueline’s opa was KNIL-soldaat. Jacqueline’s oma was zijn tweede vrouw. In 1951 vertrokken ze naar Rotterdam met de drie kinderen uit zijn eerste huwelijk en met Jacqueline’s moeder, die nog maar een peuter was. Haar oma van moederskant heeft ze het langst gekend en van haar heeft ze de Molukse kookkunst geërfd. De wortels van haar vader liggen op Ambon, met name in het dorp Waai. Van zijn moeder, Rebecca Bakarbessy, kreeg ze de liefde voor de sarong mee. ,,Mijn oma is in 1980 overleden, toen was ik vijftien. En daaruit is eigenlijk heel veel ontstaan.’’ Het was de eerste keer in haar leven dat ze met de dood werd geconfronteerd. Ze erfde een paar sarongs van haar oma en wist eigenlijk niet goed wat ze ermee moest. Het wekte haar interesse voor klederdracht en besloot zelf sarongs en kebaja’s te gaan maken voor de kinderen van vriendinnen. Later trok ze door heel Nederland om haar kleding aan de Molukse vrouw te brengen. ,,En toen ik bij hen thuis was, kwamen ook de verhalen van de vrouwen boven. Zij vertelden hoezeer ze de Molukken misten.’’ Jacqueline besloot de verhalen vast te leggen en bracht in 2011 en in 2016 twee verhalenbundels uit, getiteld: Over KNIL-vrouwen, kain en kebaja’s en Over KNIL-vrouwen en Molukse meiden.
"Ineens zag ik de kust met wuivende palmbomen dat me op de een of andere manier aan mijn grootouders deed denken. En het was net alsof er een speer door mijn hart ging."
Jacqueline Hetharia (Capelle aan den IJssel, 1965)
Dit verhaal is onderdeel van luistervoorstelling: Mahina, ode aan de Molukse vrouw.
En onderdeel van de collectie: Molukse migratieverhalen.
En onderdeel van de collectie: Molukse migratieverhalen.
Deel dit verhaal
Credits
Techniek/editing: Laura Schalkwijk
Interviewer: Laura Schalkwijk
Muziek: Marlies du Mosch
Ondersteund door: Joop Reijngoud, Linda Malherbe
Techniek/editing: Laura Schalkwijk
Interviewer: Laura Schalkwijk
Muziek: Marlies du Mosch
Ondersteund door: Joop Reijngoud, Linda Malherbe
Meer vertellers uit deze luistervoorstelling
"Ze had alles over voor ons, ze had drie banen alleen om te zorgen dat wij konden eten of naar school konden. Ik had later pas door hoeveel en wat mijn moeder allemaal voor ons heeft gedaan."
"Mijn moeder heeft me nooit meegegeven verdrietig te blijven, niet terug te blikken maar vooruit te kijken. Ze zei: wees trots op waar je vandaan komt, je bent en blijft een Molukse en laat zien dat die Molukkers wat kunnen, beteken wat voor je volk."
"Voor mij is deze kebaja heel belangrijk, omdat het iets tastbaars is, wat nog van mijn moeder is geweest en wat ze heeft gedragen."
"Al heb je maar één druppel Ambonees bloed, je bent gewoon familie, ze sluiten je meteen in de armen, je hoeft verder niets te zeggen. Daar raakte ik echt diep ontroerd door."
"Ik vind zelf dat onze Nederlandse moeders ook tot de eerste generatie Molukkers behoren. Wat al die vrouwen hebben moeten offeren. Ze hebben hun nationaliteit opgegeven. Sommigen hebben zich verdiept in de taal, in het koken."
"We hadden wel Molukse buren. In elk straat woonden steeds twee Molukse gezinnen naast elkaar. Dat vond ik heel fijn op zo op te groeien, met wel het gevoel van de Molukse gemeenschap."
"Mijn opa's van beide kanten zijn KNIL-militair. Ik ben geboren in Friesland, in het jaar dat mijn ouders terugkeerden naar Indonesië."