Terug
 
"Verderop in de straat had je de winkel van Romeijn zitten. Dat was meer een volkszaak. Bij ons kwam, ik zal niet zeggen de elite, maar wel ander volk."
Leo Roosenburg (Rotterdam, 1949)
Dit verhaal is onderdeel van luistervoorstelling: Uit de Rechthuislaan.
En onderdeel van de collectie: Verhalen van Katendrecht.

Onlangs keerde hij nog terug naar Rotterdam, om de plekken uit zijn herinneringen te bezoeken. Zijn ouders bestierden jarenlang een groentezaak in Katendrecht, op de hoek van de Rechthuislaan en de Katendrechtsestraat. De zaak heette eerst Van Welzen, naar de meisjesnaam van zijn moeder, een geboren Katendrechtse. De zaak was oorspronkelijk van haar broer, Jan van Welzen. Nadat Leo’s moeder trouwde met zijn vader, Marinus Roosenburg, verkocht ‘ome Jan’ de zaak aan hen en veranderde de naam in groentewinkel Roosenburg, een delicatessenzaak in de toen nog sjiekere Rechthuislaan. Na zijn dienstplicht wilde Leo eigenlijk automonteur worden; hij hielp Jaap Ruisch vaak in zijn garage met auto’s repareren. Leo ging naar de Havenvakschool en werkte uiteindelijk voor Handelsveem Steinweg in verschillende functies en op allerlei plekken in de Rotterdamse haven. Samen met zijn vrouw woonde hij nog in het ouderlijk huis aan de Rechthuislaan, maar ze verhuisden in 1973 vanwege de verloedering. Na IJsselmonde wonen ze nu alweer jaren in Poortugaal. Af en toe biljart Leo daar met enkele oud-Kapenezen en bomen ze over Katendrecht.

Meer verhalen met
Onderwerp: Wonen  
Locatie: Katendrecht  
Deel dit verhaal
Credits
Techniek/editing: Laura Schalkwijk
Interviewer: Laura Schalkwijk
Muziek: Marlies du Mosch
Ondersteund door: Joop Reijngoud, Linda Malherbe
Meer vertellers uit deze luistervoorstelling
"Een zus van mij kreeg verkering met een jongen van Katendrecht, van de familie Van Maarschalkerwaard. En ja, die woonden hier op de Rechthuislaan, tegenover de katholieke kerk. En dan waren er weleens van die dingen van Clubhuis De Boei en zo. En daar gingen zij dan naartoe. Nou, dan mocht ik ook mee."
"We hebben er toen nooit geen last van gehad. Na de oorlogsjaren, toen deden we boodschappen voor deze vrouwen. Je kon ze bij naam en toenaam. Zwarte Bet, zwarte Greet, manke Tilly."
"Ik heb ook trainingen gegeven in de buurt, voetbaltrainingen, rapworkshops. En dat zie je ook een soort broederschap ontstaan. Bij mij ging het altijd om respect, hè, elkaar waarderen en samenzijn. Dat zijn mooie dingen toch, met liefde met elkaar omgaan."
"Als je hier woont of in de stad, dat is een hemelsbreed verschil. Mensen zijn mensen natuurlijk, maar ze hebben daar een hele andere mentaliteit. Dit moet je zien als een dorp."
"Het was gewoon een prostitutiebuurt en ik ben daarin opgegroeid en we hebben er plezier van gehad, want je hebt er zelfs geld aan verdiend. En dat waren wij niet alleen: half Katendrecht verdiende er geld aan. Kamertjes timmeren, of kamertje behangen, of even de hond uitlaten, of weet ik veel wat. Die meiden waren altijd wel goed met de tip."
"Mijn oma zei altijd: je kunt beter boven een hoerenkast wonen dan boven de kerk, want als je honger hebt, krijg je van die hoeren te vreten, van de pastoor niet."
"In de kapsalon hoor ik heel veel verhalen. Ja, natuurlijk maak je ook soms gekke dingen mee. Dat hoort er bij. Eigenlijk ben je een soort maatschappelijk werk. Je luistert, ze willen alleen dat iemand er voor hun is. En hun begrijpt."
© 2024 Verhalen van Rotterdammers | Website door Mediabreed