Ze groeide op in de Taanderstraat, nummer 136, in een gezin met nog een anderhalf jaar jonger broertje. Aan het Grote Visserijplein stond haar kleuterschool, waar ze in de klas zat bij juffrouw Aalhuizen. Haar vader was vrachtwagenchauffeur, haar moeder huisvrouw. Ze woonden in een huis met een kamer en suite.
Op 31 maart 1943 waren Loes en haar broertje ziek. Ze lagen in de voorkamer op bed. ,,En toen ging het luchtalarm. Als dat gebeurde werden we aangekleed en klaargezet. Dat deed mijn moeder nu ook. Ze haalde ons uit bed, kleedde ons aan en zette ons op een stoel. Die stond naast de deur in de gang.’’ Ze ziet nog helder voor ogen de kast tegenover die stoel, met daarop de vissenkom en het vaasje met fresia’s. ,,Mijn moeder pakte ons op een gegeven ogenblik vast en hield ons stijf tegen zich aan. Oren dicht. Zodra het was afgelopen, was het stil. Alleen maar dood- en doodstil.’’
Overal lag glas. De vissenkom en de vaas met fresia’s lagen stukgevallen op de grond. Niet veel later liep het huis vol met mensen, onder wie haar opa en oma, die om de hoek woonden. Haar opa was het glas bij elkaar aan het vegen toen een buurman binnenkwam en riep: jullie moeten hier weg, het brandt.
Haar moeder heeft Loes en haar broertje in de kinderwagen gezet met een paar spullen erbij en is toen gaan lopen. Een vrouw die ze onderweg tegenkwam, paste even op de kinderen. Loes’ moeder keerde daarop terug naar het huis, voordat vlammen het verwoestten. ,,Ze heeft een paar boeken meegenomen en een fotoalbum. Achteraf zei ze: o, wat ben ik een hoop vergeten.’’ Ze hebben een tijdlang bij een tante gewoond aan de Willem Buytewechstraat, samen met haar opa en oma. Vlak daarna werd ze uitgezonden, met de bleekneusjes, omdat ze zo mager was. Ze kwam terecht bij pleegouders in Groningen. Haar ouders kregen ondertussen een woning toegewezen in Sportdorp, in Rotterdam Zuid, waar meer dakloos geraakte slachtoffers van het bombardement in 1943 kwamen te wonen. Haar vader zag ze pas na de oorlog; hij was tijdens de razzia meegenomen naar Duitsland. Tot haar trouwen woonde ze in Sportdorp, waar ze leuk opgroeide, met veel buitenspelen. Met haar man kreeg ze twee kinderen. Tot 2006 hebben ze een bloemenwinkel gehad in Zevenkamp, waar ze ook zijn gaan wonen.
"Mijn moeder pakte ons op een gegeven ogenblik vast en hield ons stijf tegen zich aan. Oren dicht. Zodra het was afgelopen, was het stil. Alleen maar dood- en doodstil."
Loes Ollefers - Kemna (Rotterdam, 1938)
Dit verhaal is onderdeel van luistervoorstelling: Het Vergeten Bombardement van 1943.
En onderdeel van de collectie: Het Vergeten Bombardement van 1943.
En onderdeel van de collectie: Het Vergeten Bombardement van 1943.
Deel dit verhaal
Credits
Techniek/editing: Laura Schalkwijk
Interviewer: Linda Malherbe
Muziek: Marlies du Mosch
Ondersteund door: Joop Reijngoud, Peter Klijsen
Techniek/editing: Laura Schalkwijk
Interviewer: Linda Malherbe
Muziek: Marlies du Mosch
Ondersteund door: Joop Reijngoud, Peter Klijsen
Meer vertellers uit deze luistervoorstelling
"Je hoorde die bommen overgaan. Maar in principe wij stonden zo bij elkaar en als je nou zegt, ben je echt bang geweest? Zeg ik nee. Klinkt heel gek.."
"Een Duitser zei nog: gaan jullie maar in het midden lopen, want dadelijk vallen de muren om en dan leef je niet meer."
"Er was een enorme paniek in huis en ik ben dus naar de voorkamer gelopen, keek naar buiten en zag dat het allemaal in elkaar lag."
"Mijn vader was uit zijn werk gaan zoeken. Die kwam bij de Schiedamseweg aan, zag dat gat en dacht dat we allemaal dood waren."
"Die renden allemaal op de glasscherven, zo’n snerpend, naargeestig geluid, iets wat ik bij wijze van spreken nog kan horen."
"M'n broertje was weggekropen. Die was op het toilet gegaan en zat onder het bloed. Mijn oudste zus riep: ‘Moeder, we gaan eraan."
"Zo om een uur of vijf, half zes, werd op het Marconiplein voor de mensen, die allemaal dakloos waren natuurlijk, brood uitgedeeld en makrelen en dat hebben we ’s avonds gegeten."
"Dus ik doe de buitendeur open en ik zie vanaf de Marconipleinkant een enorme stofwolk aankomen. In die stofwolk liepen allemaal mensen."
"De ene steen na de ander werd weggehaald, totdat ze een stukje ceintuur vonden van haar jas. Ze is gevonden."
"We konden nog ontkomen, al kon mijn moeder niks meer meenemen. Ze zei: gelukkig heb ik mijn jongens nog."