Terug
 
"Je hoorde die bommen overgaan. Maar in principe wij stonden zo bij elkaar en als je nou zegt, ben je echt bang geweest? Zeg ik nee. Klinkt heel gek.."
Susan Clement - Schot (Rotterdam, 1930)
Dit verhaal is onderdeel van luistervoorstelling: Het Vergeten Bombardement van 1943.
En onderdeel van de collectie: Het Vergeten Bombardement van 1943.

Ze was het nakomertje in een gezin van vijf kinderen en groeide op in de Lange Dijkstraat in Delfshaven. Daar speelde ze urenlang buiten. Haar vader was vaak aan het werk. Hij was havenarbeider en had banen bij veel verschillende bedrijven.
Tien jaar was ze toen de oorlog uitbrak. ,,In principe ben ik nooit bang geweest. Wij maakten elkaar ook niet bang. Je kan die vliegtuigen niet tegenhouden. We probeerden ons zoveel mogelijk kalm te houden en gewoon doorgaan.’’ In de Lange Dijkstraat hadden ze achter een grote serre. Dat hebben ze moeten verbouwen, omdat er ’s avonds geen licht mocht branden. In de beginjaren van de oorlog hoorde ze vaak het luchtalarm. Een keer hebben ze geschuild bij een wasserij, Willems. ,,Die mensen waren gelovig en die gingen daar staan bidden. Dan weet je niet wat je hoort. Nou, wij zijn ook nooit meer gegaan. We werden nog veel banger door wat zij allemaal deden. Je hoorde natuurlijk die herrie wel, maar dat hoorden we thuis ook.’’
Zodra het luchtalarm afging, stonden ze in de gang, klaar met zakken vol kleding. ,,Die hadden we nooit kunnen tillen of slepen. Dus waarvoor we dat dan deden.’’ 31 maart 1943 begon als een normale dag. Ze was thuis, aan de Lange Dijkstraat, toen de bommen vielen. Het huis van haar zus en zwager bleek verwoest. Niemand van haar familie raakte gewond. ,,Mijn zus werkte, in de Zeilmakerstraat, in de wasserij.’’ Ze konden nog een hoop spullen redden, voordat de brand het huis verwoestte. ,,Mijn zwager was enig kind, die had al zijn speelgoed in zijn huis staan. Maar dat kon hij niet meer meenemen. Daar heeft hij heel lang last van gehad.’’
Haar zus en zwager kwamen tijdelijk weer aan de Lange Dijkstraat wonen. Uiteindelijk kregen ze een huis aan de Schoonderloostraat. Tijdens de oorlog heeft ze nooit honger gehad. Haar vader kwam altijd met vis thuis of met aardappelen. Na de oorlog verhuisde het gezin naar de Rösener Manzstraat. Susan werkte eerst bij een banketbakker en later bij een feestartikelenzaak die spullen verkocht aan de Holland–Amerika Lijn. Na haar huwelijk vertrokken zij en haar man naar Vlaardingen. Nadat haar oudste zoon werd geboren, keerde ze weer terug naar Rotterdam. Daar woont ze nog altijd, nu aan de Gijsinglaan.

Meer verhalen met
Geen gerelateerde verhalen.
Deel dit verhaal
Credits
Techniek/editing:
Interviewer:
Muziek:
Ondersteund door:
Meer vertellers uit deze luistervoorstelling
"Dan weet je niet wat je ziet. De huizen lagen in puin en de lijken lagen opgestapeld.''
"Ik stap net binnen en gelijk kledder: enorme explosies. De kalk vloog van het plafond."
"Een Duitser zei nog: gaan jullie maar in het midden lopen, want dadelijk vallen de muren om en dan leef je niet meer."
"Mijn moeder pakte ons op een gegeven ogenblik vast en hield ons stijf tegen zich aan. Oren dicht. Zodra het was afgelopen, was het stil. Alleen maar dood- en doodstil."
"Er was een enorme paniek in huis en ik ben dus naar de voorkamer gelopen, keek naar buiten en zag dat het allemaal in elkaar lag."
"Mijn vader was uit zijn werk gaan zoeken. Die kwam bij de Schiedamseweg aan, zag dat gat en dacht dat we allemaal dood waren."
"Die renden allemaal op de glasscherven, zo’n snerpend, naargeestig geluid, iets wat ik bij wijze van spreken nog kan horen."
"M'n broertje was weggekropen. Die was op het toilet gegaan en zat onder het bloed. Mijn oudste zus riep: ‘Moeder, we gaan eraan."
"Zo om een uur of vijf, half zes, werd op het Marconiplein voor de mensen, die allemaal dakloos waren natuurlijk, brood uitgedeeld en makrelen en dat hebben we ’s avonds gegeten."
"Dus ik doe de buitendeur open en ik zie vanaf de Marconipleinkant een enorme stofwolk aankomen. In die stofwolk liepen allemaal mensen."
"De ene steen na de ander werd weggehaald, totdat ze een stukje ceintuur vonden van haar jas. Ze is gevonden."
"We konden nog ontkomen, al kon mijn moeder niks meer meenemen. Ze zei: gelukkig heb ik mijn jongens nog."
"Dat was een hoop gegil, gekrijs. Daarna ben ik weggezakt."
"De opdracht was: als een bombardement dreigt, allemaal onder de trap. We stonden daar en mijn oudste zus zei op een ogenblik: ‘We hebben George vergeten."
"Het is afschuwelijk om de branden zo dichtbij te zien en te ruiken."
© 2024 Verhalen van Rotterdammers | Website door Mediabreed