Terug
"In de kapsalon hoor ik heel veel verhalen. Ja, natuurlijk maak je ook soms gekke dingen mee. Dat hoort er bij. Eigenlijk ben je een soort maatschappelijk werk. Je luistert, ze willen alleen dat iemand er voor hun is. En hun begrijpt."
"Mijn oma zei altijd: je kunt beter boven een hoerenkast wonen dan boven de kerk, want als je honger hebt, krijg je van die hoeren te vreten, van de pastoor niet."
"Verderop in de straat had je de winkel van Romeijn zitten. Dat was meer een volkszaak. Bij ons kwam, ik zal niet zeggen de elite, maar wel ander volk."
"Het was gewoon een prostitutiebuurt en ik ben daarin opgegroeid en we hebben er plezier van gehad, want je hebt er zelfs geld aan verdiend. En dat waren wij niet alleen: half Katendrecht verdiende er geld aan. Kamertjes timmeren, of kamertje behangen, of even de hond uitlaten, of weet ik veel wat. Die meiden waren altijd wel goed met de tip."
"Als je hier woont of in de stad, dat is een hemelsbreed verschil. Mensen zijn mensen natuurlijk, maar ze hebben daar een hele andere mentaliteit. Dit moet je zien als een dorp."
"Ik heb ook trainingen gegeven in de buurt, voetbaltrainingen, rapworkshops. En dat zie je ook een soort broederschap ontstaan. Bij mij ging het altijd om respect, hè, elkaar waarderen en samenzijn. Dat zijn mooie dingen toch, met liefde met elkaar omgaan."
"We hebben er toen nooit geen last van gehad. Na de oorlogsjaren, toen deden we boodschappen voor deze vrouwen. Je kon ze bij naam en toenaam. Zwarte Bet, zwarte Greet, manke Tilly."
"Een zus van mij kreeg verkering met een jongen van Katendrecht, van de familie Van Maarschalkerwaard. En ja, die woonden hier op de Rechthuislaan, tegenover de katholieke kerk. En dan waren er weleens van die dingen van Clubhuis De Boei en zo. En daar gingen zij dan naartoe. Nou, dan mocht ik ook mee."
"Toen ik het mooie zwembad achterin de tuin zag, heb ik alle spaarvarkens stukgeslagen en de ’s-Gravenhof gekocht."
"In die veertig jaar zijn we altijd bezig geweest met restaureren. Dat hadden we er met liefde voor over. Zo’n huis heb je te leen."
"M'n moeder was hier een toonaangevende figuur. Als je in de buurt naar Oetje vraagt, weten heel veel mensen wie dat is. Ze heeft er ook een lintje voor gekregen destijds.’’
"Toen ik jong was, zaten er wel dertig Valken op de ’s-Gravenweg."
"Wij gingen niet naar de ’s-Gravenweg, maar naar de Tuin. Zo noemden we dat.’’
"Mijn vader heeft die mensen uitgekocht en Rijkswaterstaat de opdracht gegeven dat terrein op te hogen om daar een tuin van te maken. Dat is nu de mooiste tuin van Kralingen."
"Bij Kees Mulder in de Vijverlaan verzamelden we om wedstrijdjes te fietsen of Concours Hippique te spelen. Dan bouwden we hindernissen in zijn tuin van allerlei stoelen en tafels."
,,Architect Kromhout heeft hier een betonnen bassin laten maken, daarop is het huis gebouwd. Dat is geweldig, want die kelders zijn zo droog als het maar kan.’’
,,We weten dat de ’s-Gravenhof en Buitenzorg hier staan en sommigen kennen de vroegere Ypenhof nog. Maar er zijn hier waarschijnlijk wel dertig tot veertig buitenplaatsen geweest."
"Vroeger, hierzo in deze buurt zaten er een hoop jongeren, die hadden allemaal zo’n zendbakkie en dan kon je met elkaar praten en muziek draaien op de radio. Dat was wel leuk."
"Ja, mooie herinneringen heb je altijd van, vooral met dat Opzoomer Mee. En heel vaak in de zomer, zitten we buiten. Ik heb een tuin, maar ik zit heel weinig in de tuin. Ik zit meer aan de voorkant."
"Ik maak met zoveel mensen een praatje."
© 2024 Verhalen van Rotterdammers | Website door Mediabreed